Vandaag is onze eerste ‘vrije dag’ sinds 18 augustus. De dag waarop we niet per se iets hoeven. Ja. Natuurlijk. Er staan nog honderd dozen, tassen en overige zaken die we op moeten ruimen, maar het hoeft niet nú. En bovendien protesteert intussen elke spier en vezel in het lijf van de man en mij tegen het verrichten van iedere handeling die verder gaat dan ademhalen en zitten. Dus. Vrij. Heerlijk.
Vandaag zou ook de eerste dag zijn dat ik de poezen weer buiten zou laten. Na twee weken binnen rondsnuffelen werd het hoog tijd dat Janosh en Mickey de buitenboel eens verkenden. Niet in de laatste plaats omdat ze intussen binnen toch wel erg chagrijnig raakten. En omdat ik gisteren zo vrolijk thuiskwam met het vooruitzicht op dit vrije weekend, besloot ik de heren al een dagje eerder dan gepland naar buiten te laten.
Wat vonden ze het spannend! Wat vonden ze het heerlijk! Plantje na plantje werd uitgebreid besnuffeld, Mickey raakte in extase bij het ontdekken van konijnenvriendinnetje Willem die ook in déze achtertuin een plekje had gekregen. Janosh vloog na een eerste aarzeling meteen door naar de overburen, terwijl Jimmy in totale verbijstering toekeek hoe deze indringers eerst ‘zijn’ huis overnamen en nu blijkbaar ook al ‘zijn’ buurt.
Ze lagen ‘s avonds uitgeteld en in onze ogen dolgelukkig tegen ons aan te soezen op de bank, de heren. Jimmy mopperde nog wat na, maar schikte zich in het bizarre lot dat hem toebedeeld was. (De brokjes die de nieuwe bewoners van ‘zijn’ pand uitdelen zijn dat blijkbaar toch waard…) Tevreden gingen we zelf rond een uur of tien naar bed. (Die spieren en die vezels weer.) Mickey en Janosh bleven binnen, want het was voor nu spannend genoeg geweest. En de wekker ging uit. Die hadden we immers niet nodig.
Nee.
Om een uur of één hoorden we die ándere wekker alweer. En om drie uur. Het werd, naarmate de nacht vorderde, een gans orkest. Mi-a-oeh. Miauw. Mia-ooooooeh! Dat buitenleven was goedgekeurd. Maar nu zaten ze weer binnen. Of we daar even wat aan wilden doen. Om zes uur capituleerde ik. Ik zette koffie. Ontsloot de deur. Zwaaide de heren uit.
Morgen.
Misschien morgen.
(En dan gooi ik ze vanavond alvast naar buiten. Mijn wekkers. Grom.)